Tags

“Mis jij de journalistiek nooit?”, vraagt men mij wel eens. (Op evenementen als De Nacht van de Journalistiek zelfs een keer of drie.) Ik heb het opgegeven om daar een diplomatisch antwoord voor te verzinnen. Tegenwoordig zeg ik, geheel en al naar waarheid: “En nog geen beetje!”

Als ik terugdenk aan de jaren die ik als journalist heb gewerkt, blijk ik heel wat te zijn vergeten: de maagwentelingen veroorzakende deadlines, het povere loon, de vele avonden en zondagen die je werkend doorbrengt, de kantine waar de redacties van De Standaard en Het Nieuwsblad beetje bij beetje werden vergiftigd, … Wat ik wel onthouden heb, zijn de momenten waarop je beseft waarom je journalist geworden bent. De momenten waarop je letterlijk op de eerste rij zit bij belangrijke gebeurtenissen: de verkiezingen, 9/11, de turbulente passage van Tony Mary bij de VRT, de geboorte van digitale televisie, de lancering van de eerste iMac, de allereerste uitzending van het allereerste seizoen van Idool, de handdruk van Steve Ballmer na een persconferentie (drie weken later mocht het gips eraf), reportages op Rock Werchter en Pukkelpop, interviews met fenomenen als Mark Uytterhoeven en Nicholas Negroponte, een hallucinante trip met Kelly Pfaff door de Gentse Feesten, …

Journalisten zijn doorgaans geen doeners, maar uitstekende waarnemers. Goede journalisten zijn ook nog eens behept met voldoende analytisch vermogen en talenkennis om hun waarnemingen op een begrijpelijke wijze te delen, en wel op zo’n manier dat er bij de lezer inzicht ontstaat. Dat is in mijn ogen nog altijd de taak van de journalist – een nobele taak, bovendien. En een goede journalist, dat is wat ik minstens wilde zijn.

Geen wonder dat ik dat mis, tiens.